Karen


Ze doolt al uren door de stad, maar nu stapt Karen vastberaden in de richting van de brug. Fietsers rijden haar schril rinkelend voorbij, een pizzakoerier kan haar nog net ontwijken, als ze zonder omzien de straat oversteekt. Ze heeft geen oog voor de opgestoken middelvinger en het gevloek hoort ze ook niet. Of wil ze het niet horen? Haastig stapt ze door, het miezert op haar muts en opgetrokken schouders en haar rug voelt klam aan. Er hangt een druppel regen aan het puntje van haar neus, als een onuitgesproken gedachte. 

In het midden van de brug houdt ze halt, en haalt de steen uit haar jaszak. Warm. Glad. De vorm van de groene aventurijn is haar bekend. Ze heeft er vaak mee gespeeld tijdens het wachten op de arts of meegedragen in haar beha op dagen dat ze wat extra moed kon gebruiken. Elsie had hem haar enkele jaren geleden gegeven, nadat ze had verteld van haar kinderwens en om het traject aan te gaan zonder partner. “Hier, deze zag ik liggen en ik moest aan je denken. Ik weet dat je er niet zo in gelooft, maar neem toch maar. Het zal je goed doen en ik wens je alle geluk van de wereld toe!” Karen had Elsie meewarig aangekeken en de steen aangenomen. Eerst lag die nog op de kast, maar onder het mom van ‘Baat het nietdan schaadt het niet’ nam ze hem met zich mee. 
Van in haar tas, naar haar jaszak. 
Van in haar hand, naar haar beha.

Tot vandaag. 
Vandaag is de hoop bezweken. 
De arts sprak de woorden uit die ze altijd vreesde maar nooit volledig had toegelaten.
Niet mogelijk.
Nooit.

Karen staart naar het zachtgroene klompje in haar hand, vertrekt haar mond en smijt de steen krachtig de donkere gracht in. Een eend vliegt verschrikt op als het water omhoog spat en er kringen verschijnen. Niet alleen van de steen, maar ook van de regendruppels die intussen groter en harder naar beneden vallen. De regen mengt zich met de tranen op Karens gezicht. 
Ze steunt op de leuning van de brug en laat het allemaal toe. 
De stomme steen. 
De vermoeidheid van de jaren.  
De stress. 
De pijn. 
De zorgen. 
De teleurstelling. 
De stille hoop. 
Maar ook het zwijgen in haar lichaam.
Alles wat ze wilde.
Alles wat niet mocht zijn.
Ze snuift en veegt met een zakdoek het snot van haar neus en bovenlip af. Ze ademt diep in en uit. Dan nog een keer. Kijkt over het water. Dan naar haar schoenen. 
Tijd om naar huis te gaan. 
Karen knikt, alsof ze zichzelf toestemming geeft en draait zich om. 
Ze stapt weg van de brug.
De regen is niet gestopt. Maar zij wel.
Voor nu.