Lilith

Ik ben Lilith. 

Ik ben de eerste vrouw.

Ik leefde met Adam in de tuin. 



Nu niet meer.  
Dat is wat je denkt. 
Hij is mijn evenknie.
We zijn dat samen van elkaar. 





Yes!! Patricia Ghijsens Ezcurdia en ik werkten een tweede deel uit: Lilith! Deze keer lieten we de boekjes riso printen bij Afreux. Net zoals de vorige keer, zijn het 100, gesigneerde exemplaren geworden. In het Nederlands of in het Engels, if you like... . Via mij verkrijgbaar, of via uw favoriete boekenboer -- De Groene Waterman. 

De tekst voegde ik in augustus 2025 toe aan deze post.


Lilith



Ik ben Lilith. 
Ik ben de eerste vrouw.
Ik leefde met Adam in de tuin.


Weet je, het doet er niet toe hoe 

het indertijd echt gegaan is. 


Wat ik zei en deed. 

Wat hij zei en deed. 

En toen dit. 

En toen dat. 


Mijn woorden zijn jarenlang, 

wat zeg ik, eeuwenlang, 

verdraaid en vervormd. 

Mijn acties verzwegen en mijn 

gehele bestaan is op slinkse wijze

uit het verhaal geschreven.

Nu kan je me nog zien.

Nu niet meer. 


Je hebt hoogstwaarschijnlijk nog nooit van mij gehoord. 

En moest het toch, dan denk je: wat een strekenwijf. 


Zij heeft het zelf gezocht. 

Zij deed moeilijk. 

Zij had beter geluisterd. 

Naar hem. 

En gehoorzaamd.


Maar nee, ze wou on-af-han-ke-lijk zijn. 

ZELF-STAN-DIG. 

Aantonen dat ze zijn gelijke was. 

En kijk wat er van haar geworden is. 


Dat is wat je denkt. Ik zie het wel! 


Alleen, ik ben geen dociel schaap. 

Mij dwing je niet in dat keurslijf. 

Ik weiger erin te passen. 

Ik ben zijn naaste.

Hij is mijn evenknie. 

Wij zijn dat samen van elkaar. 


Want ik ben Lilith. 

Ik ben de eerste vrouw.


Samen met Adam werd ik uit het stof der aarde geschapen. 

Er werd levensadem door onze neusgaten geblazen,

en zo kregen we een ziel. 

We werden zelfs gezegend met het gebod dat we vruchtbaar 

moesten zijn en talrijk worden. 


Dit lieten we ons geen twee keer zeggen. 

Het was heerlijk en zoet. 

We speelden en beminden elkaar. 


En het was allemaal goed. 


Dat was op dag zes. 

We leefden in dat heerlijke hof. 

We kwamen niks tekort. 

Dachten we. Dacht hij. 


Maar het begon bij mij te steken. 

Niet de dieren. 

Niet de vissen. 

Niet de vogels. 

Niet de planten. 

Niet de zon en de maan. 

Niet de mooie gouden kooi 

die glinsterde als een ster in de nacht. 

 

Ik wilde niet langer onderaan liggen bij het vrijen.  

Dat zei ik ook. 


"Ik wil niet langer onder jou liggen. 

We zijn gelijk aan elkaar. 

We zijn beiden uit de aarde gemaakt. 

Ik kan even goed jou berijden."


En ik zag hem zuchten. 

Ik zag dat dit niet was wat hij wou. 

Ik zag dat hij me dwars vond. 

Ik zag dat hij weigerde naar me te luisteren. 


Hij hield maar vol dat ik gemaakt was voor die positie.  

Zo was het bedoeld. 

Ik moest ontvangen. Niet hij. 


Hij was superieur aan mij. 

Hij had als enige het recht om bovenop te liggen.


Hoorde ik dit goed? 

Hoezo, hij, het enige recht? 

We waren toch zonder verschil? 


Stoom kwam uit mijn oren. Het werd rood voor mijn ogen. 

Ik voelde mijn bloed koken, hoe het koude zweet me uitbrak 

en mijn haren rechtop gingen staan. 


"Fok dees!"

riep ik. 

"Fok dees!"

Ik vloekte, stampvoette en was buiten mezelf. 

Ik spuwde vuur en braakte scheldwoorden. 


Op dat moment zei ik ook de onuitsprekelijke naam, 

en vloog de lucht in, de tuin uit. 

Mijn vrijheid tegemoet.  


Adam kwam niet achter me aan. 

Blijkbaar vond hij dat niet de moeite. 

Nee, hij ging klagen. 

"De vrouw bij mij, ze vluchtte van me weg!"


Ik denk niet dat hij vertelde waarom dat gebeurd was. 

Ik weet zeker dat er ook niet achter werd gevraagd. 

Ik was van meet af aan de lastpost. 

Ik zorgde voor problemen. 

Ik was ongehoorzaam. 


Er werden drie engelen achter mij aan gestuurd. 

Senoy, Sansenoy en Semangelof. 


Ze vonden me in het water, ten westen van de tuin. 

Senoy gebood me om terug te keren. Maar dat wou ik niet. 


Sansenoy dreigde dat er iedere dag honderd van mijn 

kinderen zouden sterven.

Ik liet me daar niet door afschrikken. 


Toen wilde Semangelof me verdrinken. 

Maar als zij het spel zo vuil wilden spelen, dan ik ook. 


Fair is fair. 


"Laat me toch met rust, idioten! 

Snap het dan toch, ik wil niet bij Adam in de tuin leven. 

Het is geen paradijs als ik zijn gelijke niet ben. 

Ik wil alleen daar wonen waar dat wel kan. 

Zolang het niet is, laat me maar een geest zijn. 

Onzichtbaar en krachtig. 


Maar als vergelding, op dit hele 

verachtelijke spektakel, 

dit ongerief, zal ik baby's ziek maken. 


Als het jongens zijn, zal ik vanaf hun geboorte tot 

dag acht macht over hen hebben. 

En als het meisjes zijn, vanaf de geboorte tot dag 

twintig."


De drie engelen keken elkaar radeloos aan. 

Ze smeekten me met hen mee te gaan. 


Ik schudde mijn hoofd vermoeid van nee, 

maar bezwoer hen dat wanneer ik hun namen 

of beeltenis op een amulet zou zien, 

ik de baby niets zou aandoen. 


Dat deed ik allemaal omdat ik niet terug wilde gaan. 

Omdat ik niet langer als een mindere behandeld wilde worden. 

Om mijn vrijheid te behouden. 

Autonoom te zijn. 


Dus nu besta ik haast niet meer. 


Of ben ik voor velen een demon. 

Voor anderen een spiritueel wezen. 

Enkelen zien mij als heldin. 


Ik ben Lilith. 

Ik ben de eerste vrouw.