Wij kunnen leven zonder elkaar.
We zijn niet langer elkaars middelpunt.
We hebben opgehouden onmisbare intimi te zijn.
In het begin,
hoorde we elkaar haast elke dag van de week.
Soms tweemaal per dag.
Korte en lange berichten.
’s Morgens vroeg al,
- Hoe heb jij geslapen? -
spontane notities van genegenheid,
passerende gedachten
en de vragen, vragen, vragen die we stelden,
getint met onze opwinding
van elkaar te hebben gevonden.
Wij kunnen leven zonder elkaar.
We zijn niet langer elkaars middelpunt.
Toen was het twee of drie berichten per week.
En dan,
één sms-gesprek per week.
Met haperend antwoorden.
Een korte samenvatting van wat we gedaan hadden
of wat we gingen doen.
Niets bijzonder spannends.
Geen verwijzingen naar wonderen.
Wij kunnen leven zonder elkaar.
Nu zijn er twee of drie weken,
soms langer,
zonder de uitwisseling van sms’en.
En als we dan korte berichtjes schrijven,
zijn het meestal routinematige,
puur feitelijke,
vrijblijvend gebaren van lauwheid.
Ik voel een vreemde, verdovende kalmte.
Een gedempte shock.
Een passieve eenzaamheid.