10.
Grijze lucht vanmorgen, maar me daar niet door laten doen. Sinaasappels geperst, yoghurt in een schaaltje. Moment van weinig en veel. Naar buiten gegaan. Naar de vijvers. Op een teras koffie gedronken. Krant op schoot. Pen en notitieblok in de buurt. Genot intens. Zo gaat de tijd traag. Ik leef in dat tempo of niet. Er speelt een liedje op de achtergrond. Nu luidden de kerkklokken over de muziek heen. Eindelijk klinkt het mooi samen. Beide momenten repeterend. Om me heen arriveren mensen, terwijl anderen vertrekken. Waarheen, waarom, met wie en hoe? Verschillende verhalen dienen zich aan en ik had me er lang geleden al bij neergelegd dat ik die nooit ging kennen. Toch bedacht ik ze graag. Verhalen of geschiedenissen ontstaan ook maar na menselijke tussenkomst. Want als persoon willen we binnen ons leven enkele waarden gerealiseerd zien. We willen bewust en zelfbewust kunnen leven als zelfbepalende personen die vrij zijn. We zijn handelende wezens die iets willen verwezenlijken in hun leven. En we willen begrijpen. Kleine verhalen (Die van het meisje aan kassa 4, een bloesje in de uitverkoop, een melodie of de geur van de tuin na een regenbui.) zijn er om ons een bestaansrecht en identiteit te verschaffen en doen daarnaast aan informatieoverdracht. Ze passen bijna altijd binnen grotere verhalen, die weer gebaseerd zijn op ideeën over hoe de wereld in elkaar zit, over wat het Grote Mysterie of het Sublieme is.
‘De dieren abstraheren niet’, schreef John Locke. Hij benadrukte hierdoor het feit dat het menselijke gebruik van symbolen om zo de wereld te begrijpen, de mens onderscheidde van ruwweg miljoen soorten dieren en honderd tweeënnegentig verschillende soorten apen. Symbolen zijn instrumenten die ruwe intelligentie in cultuur omzetten. Zonder hen zou een mensenleven bestaan uit directe sensaties, beperkt tot een verleden dat korter is dan zijn eigen leven, en bij de genade van een toekomst waar hij nooit voorbereidingen voor kan treffen. In een dergelijke wereld, zou uit het gehoor, buiten bereik zijn en uit het zicht, uit de geest zijn. Of het allemaal gebeurde door een langzaam dagend bewustzijn, of door een reeks spontane geestelijke vonken die een sluimerende verbeelding aanstaken is niet duidelijk, op een bepaald punt werd de dwaas bedachtzaam. Misschien starend in een vuur zag iemand, ergens, ooit, plotseling een gezicht in de trillende vlammen. Op dat ogenblik ontstond de geest en stapte de mens door het kijkend glas. Bewust geworden van zichzelf, kon de mens talen uitvinden om gedachten mee te delen, zijn omgeving te bewerken, concepten te creëren om ideeën uitdrukken, en beelden tot stand brengen om zich te identificeren met de superkrachten uit de natuur die hem omringden.
En vanaf het moment dat we de wereld konden verklaren, deden we niets anders meer. Wilden we ook niets anders meer doen. Kunnen we ook niets anders meer doen. Compulsief zijn we op zoek naar de uitleg, en het hangt van de tijdsgeest af, welk verhaal geacht wordt juist te zijn en welk niet. Of het moment waarop een steen wordt verplaatst en nieuwe dingen naar boven komen.
Uiteindelijk hopen we dat alles met alles samenhangt. Dat er overal een reden of een oorzaak voor is. Dat niets zomaar gebeurt. Toch? Er moet eenvoudigweg een plan, een bedoeling zijn. De dingen kunnen niet 'niet zijn'. Behoed me voor het schrikbeeld van de willekeur. Laat alles een betekenis hebben. Tenzij je beseft dat ons bestaan in het hier en nu een vierdimensionale pixel vormt in het oneindige weefsel van ruimte en tijd; dat wij onlosmakelijk verbonden zijn met quasars en quarks, met oerknal en eindzucht. Hoe ongepland het leven ook verloopt en welke hoofdrol er ook is weggelegd voor onzekerheid en toeval, wij maken deel uit van dit bizarre, wonderlijke universum. Onbeduidend, natuurlijk, maar op de manier waarop de waterdruppel onbeduidend is in de oceaan die er zonder waterdruppels niet was. Toeval bestaat dus. Gelukkig maar. Zonder toeval was er geen verrassing, geen verbazing, geen verwondering. En zonder verwondering, geen geschiedenis, geen verhaal.