Cynthia XIV


4. 

Solaris vertelt het verhaal van een planeet die de geest van zijn bezoekers kan lezen. De planeet bindt bezoekers aan zich, door geliefde mensen tot leven te brengen die door de bezoekers zijn verloren, en gemist worden. De catch 22 is dat de planeet niet meer afweet over deze afwezige mensen dan zijn bezoekers zelf. 
   Dit verhaal kwam uit een Poolse roman geschreven door Stanislaw Lem, en wordt beschouwd als één van de belangrijkste uit de science fiction. Het werd in 1972 onder dezelfde naam verfilmd door de Russische meester Andrei Tarkovsky. Later heeft Steven Soderbergh het verfilmd, en op zulk een slimme manier dat we er achteraf over op straat debatteerden. 
   Soderbergh’s Solaris is stil en introspectief. Er zijn bepaalde schokken en verrassingen, maar het is niet Alien. Het is een werkstuk over menselijke identiteit. Het denkt niet alleen na over hoe wij met anderen in betrekking staan. Maar hoe we een relatie hebben met onze ideeën over de anderen. Zodat een volledig vals, onmenselijk replica van een dode vrouw ons tot de dezelfde gevoelens kan inspireren als dat de vrouw zelf ooit gedaan had. Het is een interessante eigenaardigheid aan mensen: we voelen dezelfde emoties voor onze ideeën zoals de gevoelens die we voor de echte wereld hebben. Daarom dat we kunnen huilen als we een boek lezen, of verliefd worden op muzikanten. Het idee over menselijkheid draait ons een rad voor de ogen doordat diezelfde menselijkheid veilig verzegeld blijft in miljarden mensen. 
   Toen ik de originele film van Tarkovsky zag, voelde ik me erin geabsorbeerd, alsof het een spons was. Het was langzaam, geheimzinnig, verwarrend. Soderbergh’s versie is egaler, gemakkelijker leesbaar, maar besteedt voldoende aandacht aan het thema en maakt geen compromissen. Tarkovsky was een genie, maar één die veel geduld van zijn publiek eiste, aangezien hij langzaam naar zijn doel toe werkte. De versie van Soderbergh is hetzelfde verhaal, maar bevrijd van de ernst van Tarkovsky. En Soderbergh’s versie roept één van de zeldzaamste filmemoties op, namelijk ironische spijt. 
   De diepe ironie hier is dat elk van onze relaties in de echte wereld zo is, zelfs zonder het voordeel van Solaris. Wij kennen de daadwerkelijke, andere persoon nooit. Wat wij weten is de som van alles wat wij denken dat we weten over hem of haar. Zelfs empathie is misschien nutteloos. We denken dat het ons helpt om te begrijpen hoe andere mensen zich voelen, maar misschien vertelt het ons slechts hoe wij zouden voelen, als wij hen waren.

Cynthia XIII

‘Liefje…is alles goed met je?’ 
   ‘Ja, alles is ok hoor.’ 
   ‘Heb ik iets verkeerds gedaan misschien? Je bent de hele tijd al zo stil.’ 
   ‘Ik wil er nu niet over praten.’ 
   ‘Kom aan, vertel me gewoon wat er is. Wat heb ik gedaan? Ik weet het echt niet! Ik dacht trouwens dat je het leuk zou vinden om mee te gaan naar die opening. Jij houdt toch van videokunst. Dacht ik toch. Niet?’ 
   ‘Ik zal je vertellen wat het probleem is, al doe jij alsof je niets weet.’ 
    Maar ik had echt geen idee wat het probleem was. Mark haalde diep adem.  
   ‘Die kerel hing de hele avond om je heen en maakte voortdurend avances, en je deed geen moeite om hem kwijt te raken; je moedigde hem zelfs aan,’ barstte hij los! 
   Ik was met stomheid geslagen. Welke man? Welke avances? 
   ‘Ja, je had NIETS in de gaten, zeker. Maar je draaide met je heupen naar hem toe. Je wees met je voet in zijn richting. Je streek door je haar en friemelde aan je oor,’ stampvoette Mark. 
   ‘Zeg, hou eens op, waar ben je mee bezig. Ik mag toch praten met mensen.’ 
   ‘Niet als je met geile ogen kijkt en als een schoolmeisje praat!’    Ik trok mijn gezicht geërgerd samen tot een grimas. 
   Mark zei me dat hij NU de belangrijkste man in mijn leven was. 
   Ik siste hem in het gezicht dat ik gewoon met mijn baas had staan praten. Dat hij geen spoken moest zien, waar er geen waren. 
   Ach jij, schokschouderde Mark en liep verder. 
   Thuis aangekomen, bood hij zijn excuses aan. Vertelde me dat hij waarschijnlijk wat teveel op had en even jaloers en angstig werd.

‘Muumh, stay away from me, go away.’ 
   ‘Mark, you’re dreaming.’ 
   ‘What, murfg, …oh.’ 

‘Waarom nam je eigenlijk de beslissing om na je studies in deze stad te blijven?’ vroeg Mark aan me. We liepen over straat op weg naar de cinema. 
   ‘Mijn vrienden woonden hier, ik had in vijf jaar tijd een eigen leven opgebouwd. Ik had wat geluk met het vinden van een job. En verder denk ik dat het kwam door een bepaald beeld van Brussel in mijn hoofd dat ik een paar keren per week opriep, als onderdeel van mijn routine doorheen dit heiligdom. Het is een beeld dat ik nooit voor lief nam. Brussel is een stad van kleine mirakels. Het vervult mij met ontzag. Het behekst mijn ongeloof.’ 
   ‘Hoe bedoel je? Ongeloof?’ 
   ‘Huis na huis, dak na dak, straat na straat, café na café, bank na bank, geef ik toe aan de toevallige charme van de onverklaarbare, onweerstaanbare fascinatie van deze stad. Ik leef mijn leven hier alsof ik kuier tussen aantrekkelijkheid en cynisme. Dagelijks vraag ik me af hoe de kracht van een moderne stad kan manoeuvreren tussen de labyrintische erfenis van vroegere eeuwen zonder te ontsporen? Hoe kunnen schoonheid en verderf samen leven? Hoe kan het unieke van Brussel in een wereld van multinationals overleven? Hoe kan een stad zich beschermen tegen de verleiding van kitsch? Die vragen gaan hier bedelend rond, terwijl intussentijd de stad alles verdraagt.’ 
   ‘Maar Brussel is toch geen museum. Brussel is eenvoudigweg zichzelf in een wereld die allesbehalve eenvoudig is. Dat zie je hier al op straat.’ 
   ‘Ja, dat is zo. De stad verleidt zonder het te willen.’ 
   ‘Dat is wat ik bedoel. De wereld komt naar Brussel. Brussel gaat niet de wereld achterna. Brussel cultiveert zijn eigen tuin. Brussel voelt zich thuis bij zichzelf. In tegenstelling tot Londen bijvoorbeeld, dingt het niet af op zijn geheugen door de vooruitgang of vermindert het zijn smaak door ambitie. Het houdt zijn accent nog steeds op straatniveau. Het verbiedt gebouwen hoger te zijn dan acht verdiepingen. Het nodigt de hemel uit om te komen dineren. Het geeft excentriciteit elleboogruimte.’ 
   ‘Maar Brussel is er niet voor iedereen, en verontschuldigt zich daar ook niet voor.’ 
   ‘Dat is waar, niet iedereen is met deze stad gediend. Maar tegelijkertijd past het zich aan naar de verhouding van je hartstocht, je talent en je creditcard. Het enige wat het vereist is dat je interessant, gevoelig en menselijk bent, en mislukkingen niet bij anderen legt. Het helpt ook als je een oog voor schoonheid hebt, zin in contradicties en een absurd gevoel voor humor.’  
   ‘Ha, daar staat Justus al. Wat voor film gaan we ook alweer zien?’

Fatima IV #TBT #Repost Auspicious viewing #2004

Fatima tells herself to be sensible, rational, mature. Even grateful. To keep things in perspective. What kind of perspective? The kind most people in the world dream about. She’s not rich. Ahmad and she are not even upper-middleclass. But they have both interesting jobs. They have sufficient money to live in a large, comfortable apartment. They can buy pretty much whatever they want, within reason. They’re in good health. They have health insurance for when they’re not in good health. Ahmad has got an university graduate degree. Fatima’s mind is alert. She has got some writing talent, which gives her a certain satisfaction. They are respected by family and friends and love each other. They married each other because they wanted to. At home, they have a well-stocked personal library of books. There are many CDs, LPs, and tapes of all kinds of music. They can buy as much food as they want. They have a car -- an old car but a good car -- that takes them wherever they need to go. Her life, to a large degree, is a life of modest but comfortable privilege. The necessities that most people struggle for come to her easily. 
   So what is her problem? Loneliness, mainly. Her friends, which aren’t many, come and go, and mostly go. She doesn’t need many friends. She doesn’t want many friends. Friendship, for Fatima, is an intimate, committed connection. And she can’t handle more than a few intimate, committed connections at one time. Besides, there aren’t that many people she meets who are prepared for an intimate, committed connection at any time. The good part is that, over the years, she learned how to be alone and to love it. She’s good at being alone. She knows how to enjoy herself . . . alone. There are many times when she prefers to be alone. And she would much rather be alone than be with people who aren’t very interesting. Not that they have to be clever or witty or sophisticated or even intellectual in the usual way. But she likes people who have a few thoughts to offer and an original way of expressing them, and are open-minded, curious, creative, honest, and passionate about something in their life. What has been such a joy is the way her friends and Fatima have responded to each other -- spontaneously, intimately, and lovingly. Rania, of course, has been a very, special case. But there are also Nezha, Ouiam, Nesrin and Idir. But they have their own lives to live, which can’t include hers in any practical, daily sense. 
   And Rania’s sudden marriage and moving to another city, which could take place within two months, is a real jolt to her system, a blow that has knocked her off balance. Their relationship drifts into a zone of separation and silence. Their love and shared intimacy has become largely muted. 
   True, they both look forward to their visits. It’s something they both need. Fatima knows she does, and Rania says the same thing. But she’s not optimistic about what will become of them after the marriage. And for Fatima -- a connoisseur of loneliness -- losing her best friend is like losing her way in the labyrinth of her private solitude. It’s at times like this that she supposes she should look at her life in perspective. On the one hand, she’s losing the closest person in her life, after Ahmad. On the other hand, she’s living a privileged life of comfort and freedom. Her melancholy comes surrounded by Elysian fields. Her loss sits in an aisle seat on her flight to anywhere. But such perspective does nothing to alleviate her loneliness or the mocking sound of one hand clapping in the dark.

Cynthia XII

‘Maar wat zitten we toch te klagen. Het is verdomme een heerlijke tijd om in te leven!’ 
   ‘That’s not right. We’re not rich.’ 
   ‘What do you mean, we’re not rich?’ 
   ‘We’re not even upper-middleclass. But we all have interesting jobs. Boris, and you also Cynthia, have sufficient money to live in a comfortable apartment. We all can buy pretty much whatever we want, within reason.’ 
   ‘We’re in good health.’ 
   ‘That’s right, and you Belgians have health insurance for when you’re not in good health. Cynthia has got an university graduate degree. Justus mind is alert. Cynthia, again, has got writing talent, which gives her a certain satisfaction. So please, baby, forget this artbook nonsense and become a writer. You have a great talent with words.’  
   ‘Yes, like I also tell you so many times.’ 
   ‘Ah stop it, both of you.’ 
   Boris, Justus, Mark en ik zaten op café. Hier zagen we elkaar vaak als Mark in de stad was. Het was een mix tussen een Parijs grand café en een Amsterdamse bruine kroeg. In het midden stond een prachtige Erard-vleugel, waar af en toe iemand op speelde. Je had er zowel lallende toogplakkers als keurige vijftigers en studenten uit de naburige scholen. 
   ‘We are respected by family and friends and love each other. At home, the most of us, have a well-stocked personal library of books. There are many CDs, LPs, and tapes of all kinds of music. We can buy as much food as we want. Justus and Boris, both of you have a car.      ‘An old car,’ zei Justus. 
   ‘Whatever,’ repliceerde Mark. ‘An old but - a good car, that takes you wherever you need to go. Paris, Istanbul, even Asia, if you wanted to.  
   ‘Our lives, to a large degree, are of modest but comfortable privilege.’ 
   ‘And we live in this beautiful city, except for Mark, sorry man.’    ‘Brussels is indeed a beautiful city. Not immediately, but you have to give her some time.’ 
   ‘Which reminds me of Warsaw. 
   ‘But Justus, what Warsaw doesn’t have is the richness of all the different nationalities that you can find here. Brussels is one of the most cosmopolitan cities in the world. It boasts an astonishing variety of cultures and styles. 
   ‘That is true, Warsaw isn’t the headquarters of the European commission or the European parliament.’ ‘Nevertheless, it remains intimate enough to allow its inhabitants to enjoy all the advantages of a vibrant city. They enlighten it by their energy, their odour, their sounds, their stories. Us Polish, you Cynthia as a Belgian, Mark as an Englishman.’ 
   ‘I’m Scottish.’ 
   ‘Right, well, we, the Congolese people, the Moroccan and the Portuguese. They all have their own stories. Because we do not arrive each day empty-handed. We come carrying our past, as if it were an orphan we found homeless on our doorstep and adopted as our own. Each day, we feed and clothe that orphan, but each day the child grows more foreign, more distant, more eager to return to a world of strangers and rumours that neither recognise nor define us. It is a paradox. We nourish our past for the sake of identity and continuity. But we abandon that past when we discover it belongs to someone else.’ 
   ‘True. Our parents came from Eastern Europe. But that doesn't mean I feel like a 'typical Eastern European man', or a typical anything. Not feeling typical is one of my basic traits. I always feel myself to be a little outside the range of what other people call 'normal', or what my friends and relatives expect from life or from themselves. I always feel a little 'foreign'. And I enjoy that feeling. Our mothers family is German. The family of our father is from the province Posen - WestpreuBen, which once belonged to Germany but is now Polish. It's because of WWII that Justus and I, live in Belgium. Our grandfather was an immigrant. Our father was born in Belgium but married a German girl. They had me, and later on, Justus. We carry a funny name. "What, Brewinski? Brewinsky, Rewinski, Mewinski? Can you spell it please, thank you." As a child, I never liked the name but with the years I naturally accepted the idea that my identity's most compelling roots reach more deeply into European soil than only into the flat and sandy landscape of Belgium. The chemistry that formed my perspectives on life and my attitudes about myself was established almost six years ago, when I came to Brussels. It was back then that I first sensed, with the perplexing certainty of instinct and the unfocused passion of impulse, that my heart and my mind were connected more intimately to Europe than to Belgium.’ 
   ‘And now, never in European history are so many people, about 450 million, I think, living under conditions of peace, democracy and the rule of law on the basis of the shared sovereignty of the EU. Did you know that the famed Brussels bureaucracy actually has fewer staff than the BBC?’ 
   ‘No, has it?’ 
   ‘Yes, and the cost of running Europe is less than a quarter of the Pentagon budget, and 85 per cent of it is returned to national governments. For this modest outlay and the commitment to share sovereignty enshrined in EU constitutional treaties, we have had more years of peace and prosperity than at any time in history.        ‘Wauw, Cynthia, that brain of yours. But let me finish with a quote of Carl Sagan, before I’ll fix us some more drinks. Here it goes: the world is so exquisite, with so much love and moral depth, that there is no reason to deceive ourselves with pretty stories for which there's little good evidence. Far better, it seems to me, in our vulnerability, is to look Death in the eye and to be grateful every day for the brief but magnificent opportunity that life provides.’  
   En Justus haalde diep adem, stond op en liep naar de toog.

Fatima III #TBT #Repost Auspicious viewing #2004

Fatima had a friend named Rania, who she called Rà from time to time. She loved her a lot. She was intelligent, quick-witted and droll. Anyway, they don’t see each other anymore, much to Fatima‘s bitter sorrow. One of Rania’s qualities that Fatima remembers with special affection was her boisterous sense of humour -- a sense of humour they shared. They would collapse in hilarious laughter at certain things. For Rania, the thing that most broke her up was the sight or the idea of somebody falling down. Just falling down was enough to unhinge her with laughter. However, it had to be an honest, accidental falling down, not a planned, arranged, theatrically-staged falling down. The person had to trip or slip or otherwise lose his or her balance and hit the ground. Then Rania would roll with laughter. And so would Fatima. In fact, she could make Rania laugh simply by telling her about someone she had seen fall down. She didn’t actually have to see it herself. Just hearing about it was enough. Fatima thinks about the time, when she attended a ballet. She was sitting in the audience like everyone else -- quiet, appreciative, hushed in reverential silence. Suddenly, in the middle of the ballet, there was a racket backstage, followed by the sound of someone obviously falling down. Fatima immediately broke out laughing. She couldn’t help herself. It was just too funny. Rania would have done the same thing. The trouble is, she was the only one to laugh. Everyone else in the audience kept quiet. They probably didn’t see the humour in it. But Fatima did, and so would have Rania. 
   If you want to get intellectual about it. And who does? Not Fatima, you can recall the essay on humour by the French philosopher, Henri Bergson. According to Bergson, what makes humour funny is the surprise of it. The unexpected. The unanticipated. Under that definition, falling down would qualify perfectly. And when you put that unexpected act, unexpected by both the person doing it and the person witnessing it, in a strictly formal setting -- a ballet performance -- then the unexpected is even more unexpected and “inappropriate” and, therefore, more hilarious. It seems to Fatima that under such circumstances, laughing is perfectly natural, as natural as a fart, even healthy. But not-laughing is artificial and inhibiting. Given the choice between laughter and decorum, Fatima hopes she will always come down on the side of laughter. She will leave decorum to the more mature people. When it comes to laughter and forgetting, however, that’s a different story.

Cynthia XI

3. 

'Howyeh luv? Wanna come down to da beach wid me, look for crabs?’ 

In het begin droegen onze Nederlandse en Engelse woorden, zelfs in ideale omstandigheden, hun betekenis op lastige schouders. Zij waren ontwijkend, dubbelzinnig, vluchtig, ironisch, benaderend, en achteloos, maar zelden exact. Het was voor Mark en mij niet gemakkelijk om onze gedachten in een andere taal met precisie te beschrijven. Het was nog onwaarschijnlijker om onze gevoelens juist te schetsen. Maar toch probeerden we het. Anders veroordeelden we elkaar tot stilte. 
   Zoals klimmers in de bergen boven de mist en de sneeuwgrens, reikten we voorbij deze beperkingen om de werkelijkheid van onze gedachten en de noodzaak van onze harten uit te drukken. De sterkte van onze persoonlijkheden zette de toon van de gesprekken. Ons enthousiasme redde de waarheid van vervorming. De veerkracht van de verliefdheid overwon de onbeholpenheid. We verenigden ons in een vertrouwelijke, geletterde samenzwering tegen het verwarde en het onwaarschijnlijke. 
   Daarna werd het werkelijk een plezier om zonder reserve, een intiem en vertrouwelijk gesprek te hebben met Mark. Over zaken van belang of onderwerpen uit het wereldnieuws. Want zulke gesprekken, vonden maar weinig plaats in mijn leven. Ik sprak al te vaak mensen, mijn familie, vrienden, kennissen en onbekenden, over zaken van voorbijgaande aard. 
   Niet dat ik constant een gesprekspartner wenste die mij nooit van repliek diende, want dan kon ik beter alleen zijn. Ik kwam alleen zo weinig mensen tegen waarmee ik goed kon praten over de onderwerpen die mij aan het hart lagen. Met Mark lag het anders. Die luisterde van tijd tot tijd met respect naar mijn meningen en ideeën. En als hij verschilde van standpunt, debatteerde hij: ‘dat is zo, maar… .’ Of, ‘om deze reden is zus en zulk het geval.’ Het was mogelijk om mijn waarheid aan hem te verkondigen, of die nu juist was of niet. En of ik nu discussieerde, een vraag stelde, murmelde in mijn slaap, iets doms zei of ruzie had, het maakte voor hem allemaal niet uit.      Samen met Mark deed ik aan kitchen-cupboard-philosophy. Hij hing dan tegen of zat op het aanrecht, terwijl ik met groenten, sojasaus, Chinese noedels en champignons jongleerde aan het fornuis. De gesprekken waren ongedwongen, gemakkelijk, persoonlijk en openbarend en stroomden zoals een rivier. We dronken ondertussen wijn, zorgden ervoor dat het voedsel niet aanbrandde, en trachtten de andere te overtuigen van zijn of haar eigen gelijk. Soms werkte het. Soms was er iemand die moest toegeven dat hij of zij fout zat. Soms waren er ook Justus, Boris of andere mensen bij aanwezig die hieraan meededen. En soms werden deze zittingen een persoonlijkheidsbeoordeling. Niemand had er problemen mee om enkel waarheden over zichzelf te herkauwen. We wisten ze toch al, en het was goed om ze van tijd tot tijd eens gezegd te hebben.

#TBT #Repost Auspicious viewing #2004

"A SHORT SHOP STORY"

 

Girl with pink feathers in hair 

 
Me: ‘So you like pink then?’
 
She (8-year-old): ‘Yes’
 
(‘ME TOO,’ says the 4-year-old. She also says she wants to be a mum. With a baby in her belly.)
She: ‘I like orange too.’

Me: ‘Pink and orange?’

She: ‘I like all the colours of nature. And pink and orange are nature colours.’

Me: ???

She: ‘You see them in the sky in the morning... and in the evening.’

Cynthia IX

Terwijl Mark zijn haren droogde, herinnerde hij zich iets uit zijn jeugd. Als kleine jongen, kon hij zich volledig uitstrekken wanneer hij op de badbodem lag. Hij ging toen ook alleen maar in bad, als de kuip nog niet gevuld was met water. Hij wilde eerst stoer doen. Moedig de confrontatie aangaan met het koude emaille. Zijn nekhaar kwam recht te staan en zijn kleine jongenslichaam kromp nog meer. Dan, zou hij daar op zijn rug liggen en naar het verre plafond staren. Controleren of er niets aan zijn kinderwereld was veranderd sinds de vorige badsessie. Check: de barst in het witte plafond zat er nog. Check twee: het spinnenweb in de hoek draaide nog steeds rond op dezelfde levenloze manier. Nu pas kon het bevel aan zijn moeder worden gegeven om de kranen te openen. Het zou water borrelen en vloed worden in het bad. Warm vocht omhelsde hem, kroop omhoog langs zijn zijkanten. Dit was het ogenblik waarop hij opnieuw omhoog kwam zitten. Hij kon zijn knieën bekijken, als twee vulkanische eilanden, die in de zee verdwenen. Het water zou zijn benen, navel en jonge borst verslinden. En dan het meest zalige ogenblik. Hij zakte terug naar achteren. Slechts het ovaal van zijn gezicht bleef boven het wateroppervlak. Het wervelde voor een paar seconden in zijn oren, en hij kon die kleine Commandant-Cousteau-geluiden horen.    Dat gebeurde allemaal in de tijd voordat er een gespannen sfeer in huis sloop en zijn ouders ruzie kregen. Op een bepaald ogenblik zou zijn moeder de kranen niet meer openen, en het badritueel verdween. In de coulissen. Het werd een herinnering, die hem soms als een vage, stomme zwart-wit film overspoelde. Samen met de gedachten aan zijn moeder. Ze was vertrokken en had een stilte in zijn leven achter gelaten. Hij wist daar niet mee om te gaan. Voelde zich verward. Verborg zijn verdriet en machteloosheid achter een intense bezorgdheid voor zijn vader. De man die dagen aan een stuk, weken en vervolgens maanden op rij in een zetel zat. Zich apathisch verstoppend voor de kwestie en geen keuzes maakte. Wat Mark als kind zelf nodig had en leuk vond, voetballen, muziek, rond racen met zijn fiets, offerde hij op.  
   Eenmaal ouder, vluchtte ook hij weg van de benauwde sfeer en liet het stadje waar hij was opgegroeid achter zich om naar Londen te verhuizen. Londen, de stad van plezier en vermaak. De kansen daartoe gingen dag en nacht voort. Het was de stad die hem stimuleerde en intimideerde, bevorderde en in gelijke mate irriteerde. Hier maakte hij kennis met het theaterleven, vriendschappen werden gesmeed en had hij alle tijd van de wereld om zijn verloren jeugd in te halen.