‘Liefje…is alles goed met je?’
‘Ja, alles is ok hoor.’
‘Heb ik iets verkeerds gedaan misschien? Je bent de hele tijd al zo stil.’
‘Ik wil er nu niet over praten.’
‘Kom aan, vertel me gewoon wat er is. Wat heb ik gedaan? Ik weet het echt niet! Ik dacht trouwens dat je het leuk zou vinden om mee te gaan naar die opening. Jij houdt toch van videokunst. Dacht ik toch. Niet?’
‘Ik zal je vertellen wat het probleem is, al doe jij alsof je niets weet.’
Maar ik had echt geen idee wat het probleem was.
Mark haalde diep adem.
‘Die kerel hing de hele avond om je heen en maakte voortdurend avances, en je deed geen moeite om hem kwijt te raken; je moedigde hem zelfs aan,’ barstte hij los!
Ik was met stomheid geslagen. Welke man? Welke avances?
‘Ja, je had NIETS in de gaten, zeker. Maar je draaide met je heupen naar hem toe. Je wees met je voet in zijn richting. Je streek door je haar en friemelde aan je oor,’ stampvoette Mark.
‘Zeg, hou eens op, waar ben je mee bezig. Ik mag toch praten met mensen.’
‘Niet als je met geile ogen kijkt en als een schoolmeisje praat!’ Ik trok mijn gezicht geërgerd samen tot een grimas.
Mark zei me dat hij NU de belangrijkste man in mijn leven was.
Ik siste hem in het gezicht dat ik gewoon met mijn baas had staan praten. Dat hij geen spoken moest zien, waar er geen waren.
Ach jij, schokschouderde Mark en liep verder.
Thuis aangekomen, bood hij zijn excuses aan. Vertelde me dat hij waarschijnlijk wat teveel op had en even jaloers en angstig werd.
‘Muumh, stay away from me, go away.’
‘Mark, you’re dreaming.’
‘What, murfg, …oh.’
‘Waarom nam je eigenlijk de beslissing om na je studies in deze stad te blijven?’ vroeg Mark aan me. We liepen over straat op weg naar de cinema.
‘Mijn vrienden woonden hier, ik had in vijf jaar tijd een eigen leven opgebouwd. Ik had wat geluk met het vinden van een job. En verder denk ik dat het kwam door een bepaald beeld van Brussel in mijn hoofd dat ik een paar keren per week opriep, als onderdeel van mijn routine doorheen dit heiligdom. Het is een beeld dat ik nooit voor lief nam. Brussel is een stad van kleine mirakels. Het vervult mij met ontzag. Het behekst mijn ongeloof.’
‘Hoe bedoel je? Ongeloof?’
‘Huis na huis, dak na dak, straat na straat, café na café, bank na bank, geef ik toe aan de toevallige charme van de onverklaarbare, onweerstaanbare fascinatie van deze stad. Ik leef mijn leven hier alsof ik kuier tussen aantrekkelijkheid en cynisme. Dagelijks vraag ik me af hoe de kracht van een moderne stad kan manoeuvreren tussen de labyrintische erfenis van vroegere eeuwen zonder te ontsporen? Hoe kunnen schoonheid en verderf samen leven? Hoe kan het unieke van Brussel in een wereld van multinationals overleven? Hoe kan een stad zich beschermen tegen de verleiding van kitsch? Die vragen gaan hier bedelend rond, terwijl intussentijd de stad alles verdraagt.’
‘Maar Brussel is toch geen museum. Brussel is eenvoudigweg zichzelf in een wereld die allesbehalve eenvoudig is. Dat zie je hier al op straat.’
‘Ja, dat is zo. De stad verleidt zonder het te willen.’
‘Dat is wat ik bedoel. De wereld komt naar Brussel. Brussel gaat niet de wereld achterna. Brussel cultiveert zijn eigen tuin. Brussel voelt zich thuis bij zichzelf. In tegenstelling tot Londen bijvoorbeeld, dingt het niet af op zijn geheugen door de vooruitgang of vermindert het zijn smaak door ambitie. Het houdt zijn accent nog steeds op straatniveau. Het verbiedt gebouwen hoger te zijn dan acht verdiepingen. Het nodigt de hemel uit om te komen dineren. Het geeft excentriciteit elleboogruimte.’
‘Maar Brussel is er niet voor iedereen, en verontschuldigt zich daar ook niet voor.’
‘Dat is waar, niet iedereen is met deze stad gediend. Maar tegelijkertijd past het zich aan naar de verhouding van je hartstocht, je talent en je creditcard. Het enige wat het vereist is dat je interessant, gevoelig en menselijk bent, en mislukkingen niet bij anderen legt. Het helpt ook als je een oog voor schoonheid hebt, zin in contradicties en een absurd gevoel voor humor.’
‘Ha, daar staat Justus al. Wat voor film gaan we ook alweer zien?’