Cynthia XI

3. 

'Howyeh luv? Wanna come down to da beach wid me, look for crabs?’ 

In het begin droegen onze Nederlandse en Engelse woorden, zelfs in ideale omstandigheden, hun betekenis op lastige schouders. Zij waren ontwijkend, dubbelzinnig, vluchtig, ironisch, benaderend, en achteloos, maar zelden exact. Het was voor Mark en mij niet gemakkelijk om onze gedachten in een andere taal met precisie te beschrijven. Het was nog onwaarschijnlijker om onze gevoelens juist te schetsen. Maar toch probeerden we het. Anders veroordeelden we elkaar tot stilte. 
   Zoals klimmers in de bergen boven de mist en de sneeuwgrens, reikten we voorbij deze beperkingen om de werkelijkheid van onze gedachten en de noodzaak van onze harten uit te drukken. De sterkte van onze persoonlijkheden zette de toon van de gesprekken. Ons enthousiasme redde de waarheid van vervorming. De veerkracht van de verliefdheid overwon de onbeholpenheid. We verenigden ons in een vertrouwelijke, geletterde samenzwering tegen het verwarde en het onwaarschijnlijke. 
   Daarna werd het werkelijk een plezier om zonder reserve, een intiem en vertrouwelijk gesprek te hebben met Mark. Over zaken van belang of onderwerpen uit het wereldnieuws. Want zulke gesprekken, vonden maar weinig plaats in mijn leven. Ik sprak al te vaak mensen, mijn familie, vrienden, kennissen en onbekenden, over zaken van voorbijgaande aard. 
   Niet dat ik constant een gesprekspartner wenste die mij nooit van repliek diende, want dan kon ik beter alleen zijn. Ik kwam alleen zo weinig mensen tegen waarmee ik goed kon praten over de onderwerpen die mij aan het hart lagen. Met Mark lag het anders. Die luisterde van tijd tot tijd met respect naar mijn meningen en ideeën. En als hij verschilde van standpunt, debatteerde hij: ‘dat is zo, maar… .’ Of, ‘om deze reden is zus en zulk het geval.’ Het was mogelijk om mijn waarheid aan hem te verkondigen, of die nu juist was of niet. En of ik nu discussieerde, een vraag stelde, murmelde in mijn slaap, iets doms zei of ruzie had, het maakte voor hem allemaal niet uit.      Samen met Mark deed ik aan kitchen-cupboard-philosophy. Hij hing dan tegen of zat op het aanrecht, terwijl ik met groenten, sojasaus, Chinese noedels en champignons jongleerde aan het fornuis. De gesprekken waren ongedwongen, gemakkelijk, persoonlijk en openbarend en stroomden zoals een rivier. We dronken ondertussen wijn, zorgden ervoor dat het voedsel niet aanbrandde, en trachtten de andere te overtuigen van zijn of haar eigen gelijk. Soms werkte het. Soms was er iemand die moest toegeven dat hij of zij fout zat. Soms waren er ook Justus, Boris of andere mensen bij aanwezig die hieraan meededen. En soms werden deze zittingen een persoonlijkheidsbeoordeling. Niemand had er problemen mee om enkel waarheden over zichzelf te herkauwen. We wisten ze toch al, en het was goed om ze van tijd tot tijd eens gezegd te hebben.