Niet-Winkeldag



Lo Mingh nam de schaar die naast de naaimachine lag, en knipte het loshangend draadje aan de tas af. En met deze banale actie was het item klaar, en belande in de mand die links van Lo Minghs werktafel stond. Ze wiste het zweet van haar voorhoofd, wreef met de rug van haar hand langs haar kriebelende neus, rekte haar pijnlijke rug, wierp een blik op de klok die aan het einde van de hal ophing, en nam snel een nieuwe tas die via de productielijn tot haar gekomen was. Vervolgens nam Lo Mingh een ritssluiting, naaide die in de tas, knipte overbodige draadjes weg, en legde de afgewerkte tas in de mand. Vol-automatisch, als een goed afgestemde robot, deed ze de hele handeling nog een keer. En dit de hele dag door. 8 warme, stoffige uren, 7 dagen per week, 30 dagen per maand. 
   Maar klagen deed ze niet. Want Lo Mingh vond dat ze het goed had getroffen. Haar nicht werkte soms wel 12 uur per dag, en moest langer reizen naar de firma dan zij. Lo Mingh was vaak op een redelijk uur thuis, zodat ze nog even met Mei Lin, haar dochtertje, kon spelen voordat die ging slapen. Lo Mingh kookte dan wat rijst en vlees voor haar man. Wanneer hij thuis kwam, keken ze naar de kleine TV op de kast, ondertussen hun avondmaal opetend. Het blauwe, flikkerende licht van het kastje dat op hen scheen, maakte hen er nog bleker uitzien, dan ze al waren. 
   Maar klagen deed Lo Mingh niet.

Cynthia V

   De psychoanalytische verklaring was prozaïscher. Dan gaan we ervan uit dat er ooit een eenheid tussen Cynthia en haar moeder bestond, die op een bepaald moment verloren ging, met als gevolg het ontstaan van een verlangen. Want ze verloor als kleuter niet haar moeder zelf, maar de eenheidsrelatie met de vrouw, de toestand van preverbale samenzijn. Vandaar het merkwaardige fenomeen dat zelfs haar moeder, als zogenaamd ‘oorspronkelijk’ liefdesobject, op zich ook niet meer voldoende was. 
   Deze harmonie werd het eerst verbroken bij Cynthia’s geboorte, een breuk die later overgedaan werd in en door taal. Hier situeerde zich het reële verlies. Het verlies van de dingen, door de introductie van het Symbolische, van de woorden. Vooraleer er taal was, functioneerden Cynthia’ behoeften automatisch. Als niet-talige baby en peuter maakte ze deel uit van de werkelijkheid zonder enige kans op reflectie zoals volwassenen dat via de taal kunnen doen. Na de introductie van de taal in haar leven, ontstond er een afstand, en dus een verschil. Dit gold eerst en vooral ten opzichte van haar moeder die een ‘ander’ werd. Maar het betrof verder ook ten opzichte van zichzelf, omdat er een eigen identiteit ontstond die reflexief overdacht kon worden via de taal. ‘Ik denk, dus ik ben’ toont die afstand. Taal is een brug, zegt men, maar het is een brug die terzelfder tijd de kloof installeert waar ze overheen gaat. Wat er onder die brug ligt, zijn we kwijt. Taal kon in Cynthia’s geval opgevat worden als een identiteitsmiddel. Via de taal kreeg zij een eigen identiteit mét daaraan gekoppelde regels. Ze was de dochter van, de zus van, de vriendin van… . Het was hier dat zij mens werd. Zij verlangde bepaalde zaken van iemand anders, maar als die ander zich dan gaf, dan bleek dat ook niet echt voldoende te zijn. Waar verlangde ze dan naar? Ze snakt naar een definitief verloren eenheid, het genot van een totaliteit die er ooit was. Want die harmonie hield haar drijvend. Eerst binnen de belangrijke relatie met haar moeder, daarna ook erbuiten. 
   In de tijd van radeloosheid na Mark’s verdwijning had ze dan ook een enorme begeerte naar harmonie. Een heldere structuur. Eventueel zwart-witte antwoorden op onzekere vragen. Ze geloofde na Mark’s plotselinge verdwijning in weinig meer en wou zich ergens aan vast klampen. Of het nu een politieke structuur, een religie of kunst was. Om zich staande te houden. En daarna zou ze het weer zelf doen, als ze terug steviger in haar schoenen stond en haar eigen verantwoordelijkheid op ging nemen. 
   Uit frustratie en onvermogen begon Cynthia dit verhaal te schrijven. Ze keek vertraagd terug naar de band die ze met Mark had. Ze splitste de relatie op in de honderden elementen die ze ooit bevatte en liet de beelden opnieuw de revue passeren middels herinneringen, dromen, nachtmerries en fantasieën. Ze ordende haar gedachten, schreef ze op en ontwierp een papieren wereld. Dunne, zwarte lijntjes vormden samen letters, woorden, zinnen, een verhaal op een wit vlak. Dit was voor de komende tijd haar communicatiemiddel naar de wereld toe. Haar code. Ze vertelde het verhaal van haar relatie met Mark. Het ene moment was hij nog hier, het volgende moment was hij weg. Cynthia was er nog steeds, maar de wereld was veranderd. Al schrijvend herschiep ze haar omgeving. Bracht ze haar heelal op orde. Bevestigde ze haar ritme. Door het met creatieve isolatie te omringen. 
   Taal was een middel om macht uit te oefenen, mensen te beïnvloeden. Cynthia hield van schrijven, omdat ze zich daar beter bij voelde dan als ze moest spreken. Dan hakkelde, stotterde en stamelde ze maar door. Bij het schrijven was er een grotere afstand tussen haar hoofd en hand, dan tussen haar hoofd en tong. En die afstand benutte ze om iets anders te zeggen dan datgene wat haar als eerste binnen geschoten was. En bovendien, en dat was de belangrijkste reden waarom ze schreef, putte ze er een enorme lust uit. De liefde en lust voor Mark waren verdwenen, maar de liefde en lust voor het schrijven, woorden en het denken erover waren gebleven.
I wrote this novel just for you 
It sounds pretentious but it's true 
I wrote this novel just for you 
That's why it's vulgar 
That's why it's blue 
And I say thank you 
I say thank you 

 -- Placebo

Youssef #TBT #Repost Auspicious viewing #2003

In the morning Youssef had found three dead sparrows in the garden while smoking his first cigarette of the day. There they were, lying on the dry lawn. The heat had grabbed them by there tiny necks. He pushed with his slipper against one of them while scratching his furry chest. "It's the will of Allah," he thought. Immediately followed by the question either he should or not go to the cafe? Doing what? Playing cards, drinking tea, eating dates with the squalling television in the background. But he had something to discuss with Recep. He could throw down the cards, push back from his chair and leave the game? What about going to the swimming pool and discuss the matter there? Yes, that was a far more better idea. He nodded his head and disappeared in the house looking for his trunks. 

... 

This is why there were so many Turkish men sitting on the benches next to the pool while I was swimming my 80 lengths. Driven away by the heat, they looked for a cooler place to meet. My monotonous bath walked the Oriental way for a few hours.

Brussel

   'Waarom bleef jij eigenlijk na je studies in deze stad wonen?', vroeg Mark aan mij. 
   We zaten op café. Het was een mix tussen een Parijs grand café en een Amsterdamse bruine kroeg. In het midden stond een prachtige Erard-vleugel, waar af en toe iemand op speelde. Je had er zowel lallende toogplakkers als keurige vijftigers en studenten uit de naburige scholen. Ik kende Mark, met wie ik een LAT-relatie had, nu bijna drie maanden, en hij was voor het weekend overgekomen uit Londen. Zijn vraag verraste me niet, aangezien we het eerder hadden over zijn keuze om in de Engelse hoofdstad te blijven wonen, in plaats van terug te keren naar het kleine dorpje in Kent, waar hij was opgegroeid. Maar ik moest wel even nadenken over mijn antwoord. Want onze Nederlandse en Engelse woorden droegen, zelfs in ideale omstandigheden, hun betekenis op lastige schouders. Zij waren ontwijkend, dubbelzinnig, vluchtig, ironisch, benaderend, en achteloos, maar zelden exact. Het was voor Mark en mij niet altijd gemakkelijk om onze bedenkingen in een andere taal met precisie te beschrijven. Het was nog onwaarschijnlijker om onze gevoelens juist te schetsen. Maar toch probeerden we het. Anders veroordeelden we elkaar tot stilte. 
   'Mijn vrienden woonden hier, ik had in vier jaar tijd een eigen leven opgebouwd. Ik had wat geluk met het vinden van een job. En verder denk ik dat het kwam door een bepaald beeld van Brussel in mijn hoofd dat ik een paar keren per week opriep, als onderdeel van mijn routine doorheen dit heiligdom. Het is een beeld dat ik nooit voor lief nam. Brussel is een stad van kleine mirakels. Het vervult mij met ontzag. Het behekst mijn ongeloof.
   'What do you mean? Beheksen? En ongeloof?' 
   'Dagelijks, huis na huis, dak na dak, straat na straat, café na café, bank na bank, geef ik toe aan de toevallige charme van de onverklaarbare, onweerstaanbare fascinatie van deze stad. Ik leef mijn leven hier alsof ik kuier tussen aantrekkelijkheid en cynisme. Dagelijks vraag ik me af hoe de kracht van een moderne stad kan manoeuvreren tussen de erfenis van vroegere eeuwen zonder te ontsporen. Hoe kunnen schoonheid en verderf samen leven? Hoe kan het unieke van Brussel in een wereld van multinationals overleven? Hoe kan een stad zich beschermen tegen de verleiding van kitsch? Die vragen gaan hier bedelend rond, terwijl in tussentijd de stad alles verdraagt.' 
    'Het klinkt alsof je het over een museum hebt', kwam Karel er tussen in. Hij was aan de toog onze drankjes gaan halen en zette nu een rode wijn, en twee Grimbergen op ons tafeltje. Karel was mijn beste vriend, en ik had Mark vandaag voor het eerst aan hem voorgesteld. 
    'Ze kan soms te romantisch zijn', ging hij verder tegen Mark, terwijl hij op zijn stoel ging zitten. 'En doordraven, doordraven, doordraven'. En nadat hij deze woorden had gezegd, zette Karel de Grimbergen aan zijn lippen, en knipoogde naar mij over de kraag heen. 
    'Doordraven? What is doordraven?' Mark keek ons beiden vragend aan. 
    'It means talking nonsense. And Karel thinks I do that a lot. But Brusseles is no museum. Het is een stad eenvoudigweg zichzelf in een wereld die allesbehalve eenvoudig is. Dat zie je hier al op straat. De bedelaars, de dure winkels… .' 
    'En het is juist die combinatie van ongelijkheid die me stoort', onderbrak Karel me weer. 'Je hebt koffiebars die rainbow lattes van 5 euro verkopen aan de ene kant van de straat. En aan de andere kant gebouwen vol met mensen die nooit kunnen dromen van het uitgeven van geld op die manier.'
    'Karel, kom aan, laat me even uitspreken.' Ik raakte een beetje geïrriteerd. Ik wilde dat dit een plezante avond zou worden. Samen met mijn beste kameraad en mijn nieuw lief. 
    'Wat ik bedoel', en ik keek naar Mark en vervolgens naar Karel die monkelend in zijn glas keek, 'is dat deze stad verleidt zonder het te willen.'  
    'Dat is ook het gevoel dat ik hier heb. De wereld komt naar Brussel. Brussel gaat niet de wereld achterna. Brussel voelt zich thuis bij zichzelf. In tegenstelling tot Londen dingt het niet af op zijn geheugen door de vooruitgang of vermindert het zijn smaak door ambitie. Het houdt zijn accent nog steeds op straatniveau. Het verbiedt gebouwen hoger te zijn dan acht verdiepingen. Het nodigt de hemel uit om te komen dineren. Het geeft excentriciteit elleboogruimte.'  
   'Ik blijf er bij, Brussel is er niet voor iedereen. Maar verontschuldigt zich daar ook niet voor.' 
   'Dat is waar, Karel. Niet iedereen is met deze stad gediend. Maar tegelijkertijd past hij zich aan naar de verhouding van je hartstocht, je talent en je bankrekening. Het enige wat hij vereist is dat je interessant, gevoelig en menselijk bent, en mislukkingen niet bij anderen legt. Het helpt ook als je een oog voor schoonheid hebt, zin in contradicties en een absurd gevoel voor humor. 
En... .'
    'Oh boy, daar gaan we weer, doordraven, doordraven, doordraven!'     Ik zuchtte. Karel was mijn beste vriend, maar soms kon ik hem ook de nek omwringen.

-- Een tekst die ik schreef voor een opdracht van de opleiding Creatief Schrijven in 2013. 

Zoals het gaat

In het begin, 
e-mailden we elkaar vijf tot zes keer per week. 
Vaak tweemaal per dag. 
Geen lange berichten. 
Gewoon frequente hallo’s, 
spontane notities van genegenheid, 
passerende gedachten 
en observaties getint met onze opwinding 
van elkaar gevonden te hebben. 

Toen was het twee of drie e-mails per week. 

En dan, in de volgende zes maanden of zo, 
één e-mail per maand. 
Laat op de avond of vroeg in de ochtend. 
Een korte samenvatting van wat we gedaan hadden 
of wat we gingen doen. 
Niets bijzonder spannends. 
Geen verwijzingen naar wonderen. 

Nu zijn er twee of drie maanden, 
soms langer, 
zonder de uitwisseling van nieuws. 
En als we dan korte berichtjes schrijven, 
zijn het meestal puur feitelijke, 
vrijblijvend gebaren van lauwheid. 

Ik voel een vreemde, verdovende kalmte. 
Een gedempte shock. 
Een passieve eenzaamheid.

Cynthia IV

Soms neemt het leven je bij de kraag en schud je door elkaar zoals een ratelpop. Iemand heeft mij eens gezegd dat dit goed kan zijn. Ik HAAT het gewoon. Ik kan niet tegen aanpassingen, wijzigingen en ommekeer. Zeker niet als die bewerkstelligd zijn door anderen. 

Maar het bestaan voedt zich met veranderingen. En zoals Cynthia wist, was ook zij daar niet immuun voor. In de weken nadat Mark haar verlaten had, slingerde ze tussen gevoelens van ontkenning, woede, afwijzing en onmacht. 
   ‘Ik vertrouwde hem,’ vertelde Cynthia aan een vriend. ‘En dan doet hij godverdomme zoiets.’ 
Het volle gewicht van het verlies drukte haar soms tegen de grond. En ze kon niet diep ademhalen zonder in tranen uit te barsten… . 
   ‘Die stomme kloot van een loketbediende, als die mij sneller had geholpen in het station, had ik eerder buiten gestaan. Bij Mark.’ 
   Toen ze het verlies langzaam had geaccepteerd, wou Cynthia dat de pijn verdween en ze terug kon opgaan in het leven. Maar gevoelsmatig waarde Mark nog rond in haar hoofd. Dan dacht ze hem ergens te zien wandelen. Of wanneer de telefoon rinkelde, hoopte ze nog dat hij het was. 
   ‘Oh, ben jij het. … Nee, nee, sorry, zo bedoelde ik het niet. … Ja, goed, twee uur gaat voor mij ook. … Ja, tot straks dan. … Ciao.’ Zuchtend legde ze de hoorn op het toestel neer en liep terug naar haar bad, waar ze zo-even snel was uit komen plenzen.
   Lijden kan productief zijn. We weten dat uiteenlopende pijnlijke ervaringen tot verandering kunnen leiden of zelfs nieuwe waardevolle talenten in mensen kunnen wakker maken. De hele kwestie dwong Cynthia om zich erdoorheen te slaan en een nieuwe, meer geëigende band met zichzelf te creëren. Daarbij waren twee zaken van groot belang. Dat ze zou terugblikken op de relatie om vast te stellen wat hij voor haar betekend had. En hem vervolgens omzetten in een herinnering zonder enig toekomstperspectief. 
   Want Cynthia hield aan haar relatie met Mark een onstilbaar verlangen over. Ze voelde zich twee min één.

#TBT #Repost Auspicious viewing #2003

De Keuze.
Ik ben ervan overtuigd: "Het maakt niet uit wat je kiest, maar wat je met de keuze doet". Deze gedachte gaf mij rust en richting. Soms besef ik toch spijt te hebben van sommige keuzes. Zonder mogelijkheid tot wijzigen. Te laat. Dus neem ik voor het onvermogen om het verleden nogmaals te beleven te veranderen in een bewustere toekomst. Immer in de veronderstelling dat 'kiezen' een actief werkwoord is. Het gaat over het continue besef en bewustheid dat de kwaliteit van mijn bestaan de belangrijkste waarde in mijn leven is. Daarnaast gaat het over het waarnemen van de keuzes die ik maak in mijn leven die de kwaliteit van mijn leven bepaald. De ontdekking van mijn vrijheid om te kunnen kiezen voor een positieve levenskwaliteit is iets als een overwinning; iets van immense betekenis. Natuurlijk kan ik nu nog wel uitglijden maar daar leer ik juist van. Ik ervaar dan het contrast, en hoe ik mezelf uit de modder kan trekken. Bovendien leer ik daaruit hoe en waardoor ik erin terecht gekomen ben. Ik lach daar vaak bij. Om de dingen, mezelf en hoe onbelangrijk het meestal wel is. Wat heerlijk dat ik stom, slap, maf, enz. ben geweest. Iedereen die eerlijk is tegen zichzelf zal moeten toegeven dat zijn of haar leven misschien wel een aaneenschakeling is geweest van gemaakte fouten. Ze horen erbij, ze zijn er om uit te leren. 

Ghent-Brussels-Ghent-Brussels-Ghent-Brussels-... . 

It's going to be Ghent. 

Solaris tells the story of a planet that reads minds, and obliges its visitors by devising and providing people they have lost, and miss. The Catch-22 is that the planet knows no more than its visitors know about these absent people. This story originated with a Polish novel by Stanislaw Lem that is considered one of the most important adornments of science fiction. It was made into a 1972 movie of the same name by the Russian master Andrei Tarkovsky. Now Steven Soderbergh has retold it in the kind of smart film that has people arguing about it on their way out of the theatre. Soderbergh's Solaris is quiet and introspective. There are some shocks and surprises, but this is not 'Alien'. It is a workshop for a discussion of human identity. It considers not only how we relate to others, but how we relate to our ideas of others, so that a completely fake, non-human replica of a dead wife can inspire the same feelings that the wife herself once did. That is a peculiarity of humans: We feel the same emotions for our ideas as we do for the real world, which is why we can cry while reading a book, or fall in love with movie stars. Our idea of humanity bewitches us, while humanity itself stays safely sealed away into its billions of separate containers, or 'people'. 
When I saw Tarkovsky's original film, I felt absorbed in it, as if it were a sponge. It was slow, mysterious, confusing. Soderbergh's version is cleaner and spare, more easily readable, but it pays full attention to the ideas and doesn't compromise. Tarkovsky was a genius, but one who demanded great patience from his audience as he slowly marched toward his goals. The Soderbergh version is like the same story free from the weight of Tarkovsky's seriousness. And it evokes one of the rarest of movie emotions, ironic regret. 
The deep irony here is that all of our relationships in the real world are exactly like that, even without the benefit of Solaris. We do not know the actual other person. What we know is the sum of everything we think we know about them. Even empathy is perhaps of no use; we think it helps us understand how other people feel, but maybe it only tells us how we would feel, if we were them.

Cynthia III

Tegen de avond kwam Cynthia van de jonge receptionist te weten dat Mark de la tarde uit het pension vertrokken was. Wat had de jongen kunnen zeggen? En dan nog wel in het weinige Engels dat hij kende? Het koppel had de rekening betaald, toen ze arriveerden? Mark had zijn sleutel op de receptiedesk gelegd en gevraagd een taxi te bellen. En sí, mijnheer had een tas bij zich gehad. Ontredderd ging Cynthia terug naar de kamer.

De nacht kroop broeierig, laf en zwaar in de hoeken van de kamer, terwijl Cynthia onder een laken lag. Gedachten maalden als stenen door haar hoofd, terwijl de herrie op haar antenne luid ruiste. Ze bevond zich in een constante staat van rusteloosheid. Gekke, irrationele gedachten vlogen rond door haar hoofd.
   Ze was nergens. Noch thuis, noch onderweg. Noch ontspannen, noch gek. Noch vrij, noch geïsoleerd. Goed, dat klopte niet helemaal. Ze voelde zich wel geïsoleerd. Ergens op de periferie van het leven. Ze voelde zich op drift van mensen en plaatsen die haar contouren van stabiliteit gestalte gaven. Haar onzekerheden dreven aan de oppervlakte. Op dat punt, stortte haar betekenis van plaats, verbinding, intimiteit, en continuïteit in elkaar en werden spanning en twijfel. Ze zwom in een draaikolk, dreef in een vacuüm. Ze liep vast tussen wat was en wat kon zijn, tussen verlies en belofte. Haar werkelijkheid was ondoorzichtig. Haar impulsen stotterden.
   Waar ben ik? Wie ben ik? Wat is deze plaats? Waar ga ik naar toe?
   Ze voelde zich verlaten. Ze was ook verlaten. Door Mark. Maar misschien kwam hij nog terug? Of haalde hij een zieke grap uit, waar hij voor zou boeten ook! Mark was impulsief genoeg om zoiets idioot uit te halen.
   Hoewel ze goed wist dat Mark in de namiddag bij haar was weggegaan. Hij had haar eens achteloos, tussen neus en lippen door, verteld dat hij deze praktijk verkoos.
   ‘Ik zeg niks, maar ben gewoon weg.’
   Ze stond er destijds niet bij stil dat hij dit effectief zou doen, in plaats van haar mee te delen dat hij hun relatie niet langer zag zitten. En dat hij het ook nog op zo een onbeschofte manier zou doen, had ze nooit verwacht. Maar ze was gewaarschuwd geweest.
   Tegen de ochtend, nam ze haar eigen tas bij de hand, sloot de deur en vroeg op haar beurt om een taxi naar het vliegveld. Naar het station ging ze niet meer. Daar had ze echt de kracht niet voor. Haar initialen waren L.E.E.G. en U.I.T.G.E.P.U.T. En moest er opeens een vrouw met bloemen aanzeilen, dan zou ze die alsnog zorgzaam tegen de straatstenen slaan. Want daar had ze goesting in. Om iemand pijn te doen. Om iets stuk te maken.
   Kei. Hard.

#TBT #Repost Auspicious viewing #2007

"Al het ongeluk van de mens, komt voort uit één ding: dat hij niet in staat is rustig in zijn kamer te blijven." -- Pascal. Ik denk dat Pascal iets op het spoor was. Hij bedoelde dat we in de problemen komen als we niet genoeg tijd thuis doorbrengen, of ergens in een andere kamer, stilletjes denkend, lezend, schrijvend, schilderend, componerend, ontwerpend, fotograferend, plannend, onderzoekend, of het bespreken van zaken die betekenis geven aan ons leven en vorm aan onze reactie op de buitenwereld. In plaats daarvan, zijn veel mensen te springerig voor zulke rustige momenten. Te onrustig, te zenuwachtig, te verslaafd aan afleiding, te onzeker, te terughoudend om zichzelf geconfronteerd te zien, te afhankelijk van de aandacht van anderen, te ongeduldig om na te denken voordat ze handelen, te gretig om beweging met actie te verwarren. En dus slingeren ze zichzelf in de wereld, om de rust van hun kamer te ontsnappen. Ze lopen weg van solitaire gedachten, zodat ze zich kunnen verliezen in groepsdenken. Ze paniekeren wanneer ze alleen zijn, en haasten zich in de armen van anderen voor geruststelling. In onze postmoderne wereld van ideologische starheid en collectieve besluitvorming, is het individu in zijn of haar rustige kamer hard op weg een museum artefact, een cultureel anachronisme te worden. Toen Virginia Woolf schreef over de noodzaak van een vrouw om een ​​kamer te hebben voor zichzelf, zou ze ontmoedigd zijn om te leren dat er in minder dan een eeuw, mannen en vrouwen gejaagd hun kamers verlaten om op zoek te gaan, in het leven van anderen, voor de verlichting van de afzondering die zij niet kunnen volhouden.
Om alleen tijd door te brengen, is in de ogen van velen, een soort van mislukking. Men is een sociaal buitenbeentje. Rustige momenten alleen doorbrengend is asociaal of te anti-mensen. Om je eigen gedachten te denken in termen van je eigen leven is genieten van narcistische genot. Om de kracht te hebben en het vertrouwen om tijd op jezelf te besteden, komt voort als zijnde arrogant en dromerig.
Iemand die tijd spendeert in haar kamer, dit geldt met name voor vrouwen, roept meer medelijden op dan respect. Ze zou niet zo gericht moeten zijn op zichzelf, maar andere mensen helpen. Binnen het gezin, kan ze worden getolereerd, maar nog steeds zou ze zich ook schuldig moeten voelen. Partners voelen zich bedreigd wanneer hun vriendin of vrouw alleen wil zijn. Kinderen voelen zich afgewezen wanneer de ouders zich terugtrekken. Het is moeilijk om de juiste balans te vinden tussen het individu en de groep. Vooral vandaag, wanneer de groep zoveel dominantie uitoefent en het individu geconfronteerd wordt met zo veel afleiding. Conformisme is gewoon te krachtig voor de meeste mensen om te weerstaan. Zij die dat kunnen ​​hebben meestal een eigen kamer. Diegenen die niet standhouden, beweren dat een dergelijke kamer onnodig is en waarschijnlijk onnatuurlijk. Op de rug van dergelijk vooringenomenheid blijft de mensheid vergrendeld op zijn plaats.

Herfst 2015









Cynthia II

Toen Cynthia weer op het trottoir stond, in het felle licht, zag ze een taxi met een groen licht rijden. Ze deed teken, maar terwijl ze naar de wagen liep, stormde de vrouw met de bos bloemen voorbij, en nam zelf achteraan plaats. Verbijsterd zag Cynthia de taxi wegrijden.

Adem in. Rustig. Begin niet te gillen. Begin niet te huilen. Adem uit. Goed zo. Alles gaat in orde komen. Adem in. Adem uit. In. En uit. Je doet het geweldig. In. En uit. In. Uit. In. Uit.

Verdoofd wandelde ze terug naar hun logement. De nette, maar Spartaanse kamer, nummer 4 in Pension Norma. Er hing een dreinerig, Spaans liedje in de hal, terwijl aan de receptie zelf niemand zat. Ze hees zich de drie trappen op, plotseling hopend dat Mark gewoon daar zou zijn. Met een dichtgeknepen keel bereikte ze de kamer, maar die grijnsde haar leeg toe. In de kast, waar ’s morgens hun kleren nog zij aan zij hadden gehangen, lagen nu enkel haar jasje en broek. Aan de wastafel stond haar tandenborstel te blinken. Alleen. En op de grond lag de krant die Mark twee dagen daarvoor had gekocht. De vette kop ‘DREAM VANISHED!’, kon ze nog net onderscheiden. Alsof de hele wereld tegen haar was.
   Ze vergrendelde de deur, schoof de gordijnen dicht, en ging op bed liggen. Sloot zich af van de wereld. In haar kleine, private universum. Ze voelde zich murw, helemaal op. Niet zo leeg als bij een depressie. Eerder verward van te veel emotionele drukte, een overschot van details die door haar hoofd spookten, en een storing op haar antenne. Ze moest zich even verbergen. In haar grot. De opening afdekken met takken en bladeren. Neer liggen en zichzelf in stilte terug vinden.
   Misschien kwam Mark ondertussen wel terug? Dan zou ze haar vertwijfeling vergeten, en hem razend op zijn plaats zetten. Wie blijft er nu godverdomme drie uur lang weg? Fuck zeg, mensen zo bezorgd krijgen, was hij nog wel normaal? Misschien zou ze hem wel een klap geven? Of een schoen naar het hoofd smijten?
   Maar de kamer, de kast, de tandenborstel en de krant vertelden haar een ander verhaal. Mark was sigaretten gaan kopen.

Adam

   Morgennamiddag zou hij er tijd voor hebben. Vandaag, gisteren, en de dag daarvoor, liep de wekker om vijf uur af, en schoof Adam zuchtend van onder het warme dekbed. Hij was moe. De hele week al. De vroege ochtenden en de lange dagen wogen op hem en het werk matte hem af.
   Maar morgennamiddag zou hij er tijd voor hebben.
   En daarbij zou hij er ook tijd voor maken.
   Hij probeerde stil zijn ondergoed, blauwe T-shirt, fleece, grijze broek met witte spatten en werkschoenen aan te trekken. Toen hij om zijn veters te binden, terug op bed ging zitten,piepte het onderstel, en draaide Raisa zich om. Het blonde haar in de war, en de nacht die middels rode vlekken sporen achter gelaten had in haar gezicht. Ze wreef in haar ogen, sloeg het deken opzij en stond op haar beurt op. Ze aaide even over zijn hoofd toen ze langs hem heen schoof, nam de ochtendjas van het haakje aan de deur en liep stilletjes langs de slaapkamer van de jongens. Snel wierp ze een blik naar binnen. Mijsa lag op zijn buik te slapen. De billetjes omhoog, duim in de mond en zijn knuffel tegen zich aan geklemd. Leszek deed even zijn ogen open.
   “Matka, is het al tijd?”
   “Sjjjt chłopak, nog even, slaap nog maar.”
   Ze liep verder naar de keuken en zette de waterkoker aan. Zolang het water niet kookte, sneed ze een stokbrood in de lengte door, belegde het met boter en schijven worst, verdeelde het brood in twee en legde beide helften op een bord. Ze ging ermee naar de living, waar ze het op de salontafel plaatste. Vervolgens keerde ze naar de keuken terug om het water in twee koppen te gieten waar ze eerder al een lepeltje gemalen koffie in had gedaan.
   Koffie, om wakker te worden. Voor Adam, met twee klontjes suiker. Voor haar slechts één.
   Adam was ondertussen de living ingewandeld en had het raam op een kier gezet. Hij stond een sigaret te roken. De damp werd naar buiten gezogen, en de geluiden van de straat sijpelden de ruimte in, om vervolgens in de hoeken van de kamer zachtjes verloren te gaan.
   “Kom toch even bij me zitten, Adam.” Hij draaide zich om, nam de kop koffie van haar aan, en zeeg in de zetel neer. Hij drukte zijn sigaret uit in de asbak die op de salontafel stond, en beet grote happen uit zijn brood. Gedachteloos kauwde hij erop.
   “Je zus laat weten dat het beter met je moeder gaat. Ze is nog wel verkouden, maar is gisteren al terug naar de markt gegaan. En ze vraagt of je zondag even met haar wilt bellen, nadat ze terug is van de mis.” Raisa’s gezicht was nog bleker dan anders, maar daar zorgde het beeldscherm van de laptop voor. Zij hield via mail en Skype contact met het thuisfront, en bracht Adam vervolgens op de hoogte van alle nieuwtjes en gebeurtenissen.
   Vier jaar waren ze nu reeds hier. Vier jaar waarin Raisa zich eerst eenzaam had gevoeld, wat gedesoriënteerd en afgesneden van de familie en vrienden uit Poznań. Mettertijd echter waren er meer en meer Polen naar Antwerpen gekomen en had ze andere vrouwen, andere families leren kennen. Mijsa werd hier geboren, en ze voelde zich nader thuis. Maar nooit zo eigen als in Poznań.
   “Zal je dat doen? Zondag, even bellen met je zus?”
   “Muumhhm”, Adam nam een slok van zijn kop.
   “En ga je morgen ook even met Leszek en Mijsa naar buiten? Ze missen je. Leszek zeurt ook al de hele week over één of ander spel uit de Game Mania, en dan kan je dat gaan halen.”