In het begin,
e-mailden we elkaar vijf tot zes keer per week.
Vaak tweemaal per dag.
Geen lange berichten.
Gewoon frequente hallo’s,
spontane notities van genegenheid,
passerende gedachten
en observaties getint met onze opwinding
van elkaar gevonden te hebben.
Toen was het twee of drie e-mails per week.
En dan, in de volgende zes maanden of zo,
één e-mail per maand.
Laat op de avond of vroeg in de ochtend.
Een korte samenvatting van wat we gedaan hadden
of wat we gingen doen.
Niets bijzonder spannends.
Geen verwijzingen naar wonderen.
Nu zijn er twee of drie maanden,
soms langer,
zonder de uitwisseling van nieuws.
En als we dan korte berichtjes schrijven,
zijn het meestal puur feitelijke,
vrijblijvend gebaren van lauwheid.
Ik voel een vreemde, verdovende kalmte.
Een gedempte shock.
Een passieve eenzaamheid.